LH-Kev-OffLect_L2-2-nl

of: TWEEDE LEZING (2):

Bisschop Dr. Reinhard Lettmann, Meditatie „Troosteres van de Bedroefden“.

In het bedevaartsoord Kevelaer wordt Maria op bijzondere wijze als Troosters van de Bedroefden vereerd. De Latijnse aanroeping uit de Litanie van Loreto „Consolatrix afflictorum“ zegt nog duidelijker dan de Nederlandse vertaling „Troosters van de Bedroefden“, om welke groep mensen het gaat. De „afflicti“ zijn allen, die onder het leven hebben geleden, die door tegenslagen zijn getroffen, die door het leven zijn geraakt en gewond.

De votiefgaven in Kevelaer laten zien, hoe veelzijdig de slagen zijn die mensen kunnen treffen, en onder welke verwondingen zij lijden: lichamelijke gebreken en geestelijke tekortkomingen, tragische ongevallen, plotseling opgetreden ziekten en zich langzaam ontwikkelende ongeneeslijke aandoeningen. Andere votiefgaven getuigen van zorgen om kinderen, lijden in het gezin, werkeloosheid en problemen op het werk. Al deze tegenslagen bedrukken ons, zij bezwaren ons hart en maken ons bedroefd. We denken te zien dat het heldere licht verdwijnt en alles om ons heen in troebele duisternis wordt ondergedompeld. Vaak krijgen we het gevoel dat dat het leven geen houvast meer biedt en dat de bodem onder onze voeten wankelt. Mensen die door de slagen van het leven getroffen en gewond zijn zijn naar troost op zoek. De profeet Jesaja verkondigt aan het volk Israël, dat door zware tegenslag is getroffen en uit het vaderland is verdreven, de wil van God om het te troosten: „Troost, troost mijn volk, spreekt uw God.” (Jes. 40, 1).

Gods wil om de getroffenen te troosten en hen nieuwe levensmoed te schenken gaat uit boven de toenmalige situatie: „Hij geeft aan de vermoeide weer sterkte, aan de onvermogende een overvloed van kracht. Ook wie jong is wordt moe en raakt uitgeput, en jonge mannen kunnen zeker bezwijken, maar zij, die bouwen op Jahwe, vernieuwen hun kracht en slaan hun vleugels als adelaars uit; zij lopen en worden niet moe, zij rennen en raken niet uitgeput.“ (Jes. 40, 29-31).

God is de God van alle troost. De apostel Paulus prijst God met de woorden: „Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting. Hij troost ons in al onze tegenspoed, zodat wij in staat zijn anderen te troosten in al hun noden, dank zij de troost die wij van God ontvangen.” (2 Kor. 1, 3-4). Paulus beschouwt zichzelf als bemiddelaar van de goddelijke troost. Hetzelfde geldt voor Maria, de Troosteres van de Bedroefden. Zij heeft in haar lijden troost bij God gevonden. Dat geeft haar ook de kracht allen te troosten die nood lijden, door de troost die ook zij van God heeft mogen ontvangen. Echte troost is niet net doen alsof er geen nood heerst: „het is helemaal niet zo erg, het valt wel mee.” Dat ís geen troost; want het is vaak wél heel erg. Het biedt óók geen troost als je te horen krijgt: „Schik je maar in je omstandigheden, draag ze met geduld. Iedere mens moet lijden en heeft zijn last te dragen.” Het woord troost hangt samen met treuren, vertrouwen en trouw. De troost, die Maria ons biedt, geeft een vaste bodem onder onze voeten. ook in benauwenis en nood, bij alle tegenslagen van het leven mogen we er zeker van zijn dat we door Gods trouw gedragen worden. We mogen op Hem vertrouwen. In zijn trouw verlaat Hij ons niet alleen. Deze zekerheid, geborgen te zijn in Gods trouw, hebben eeuwenlang vele mensen met het zicht op Maria en op haar voorspraak ondervonden. Daarom roepen ook wij haar aan: U, Troosteres van de Bedroefden, bid voor ons!”

Vertaling: Jules de Bruin

Keine Kommentare:

Kommentar veröffentlichen