Kevelaers getijdengebed - lezingendienst

LEZINGENDIENST

INVITATORIUM

V/. Heer, open mijn lippen.
R/. En mijn mond zal uw lof verkondigen.

De antifoon wordt voorgezongen (en herhaald).
Geprezen zij God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting. (Paastijd en op zondagen: Alleluia.

Psalm 94/95
Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten, * juichen wij toe de Rots van ons heil.
Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang, * Hem met liederen eren. 
(De antifoon wordt herhaald.)

Een machtige God immers is de Heer, * koning is Hij over alle goden.
De aarde ligt uitgespreid in zijn hand, * aan Hem behoren de toppen der bergen.
De zee is van Hem, Hij heeft haar gemaakt, * zo goed als het land, door zijn handen gevormd. 
(De antifoon wordt herhaald.)

Komt, werpen wij ons aanbiddend ter aarde, * knielen wij neer voor Hem die ons schiep.
Hij is onze God en wij zijn volk, * Hij is de herder en wij zijn kudde. 
(De antifoon wordt herhaald.)

Luistert heden dan naar zijn stem: † ‘Weest niet halsstarrig als eens in Meriba, * zoals in Massa in de woestijn;
Waar uw vaderen Mij wilden tarten * ofschoon zij mijn daden hadden gezien.’ 
(De antifoon wordt herhaald.)

‘Veertig jaar stond dit volk mij tegen; † Ik sprak: zij zijn toch een dolend volk, * zij kennen mijn wegen niet.
Daarom heb ik in gramschap gezworen: * nimmer vinden zij rust bij Mij.’ 
(De antifoon wordt herhaald.)

Eer aan de Vader en de Zoon * en de heilige Geest.
Zoals het was in het begin en nu en altijd * en in de eeuwen der eeuwen. Amen. 
De antifoon wordt herhaald.


HYMNE 

Door aarde, zee en firmament
geëerd, gevierd, als God erkend:
Hem, die de hele schepping schraagt,
Hem draagt de zuivere moedermaagd.

Wie zon en maan, naar orde en tijd,
gehoorzaam zijn in dienstbaarheid,
ontvangt Maria in haar schoot,
aan Gods genade deelgenoot.

O Moeder, zalig is uw lot:
uw schoot omsluit de Zoon van God,
wiens greep de wereld overspant
en die u schiep met meesterhand.

Gij, die door de engelengroet verblijd,
door Gods Geest overschaduwd zijt,
gij hebt de Heiland voortgebracht,
die door de volken werd verwacht.

U, Jezus, zij de heerlijkheid
die uit de Maagd geboren zijt,
U met de Vader en de Geest,
zoals het altijd is geweest.


PSALMODIE

Ant. 1 Kom tot mij, gij die naar mij verlangt, en verzadigt u met mijn vruchten. (Pt. Alleluia.)

Psalm 23/24

Aan God hoort de aarde en al wat erop is, * de aardschijf en al wat daar woont;
Want Hij heeft haar op het water gegrondvest, * haar vastgelegd op de zee. 
Wie zal beklimmen de berg van de Heer, * wie in zijn heiligdom staan?
Die rein is van handen en zuiver van hart, † zijn zinnen niet zet op wat kwaad is, * zijn evenmens niet bedriegt.
Hij zal gezegend zijn door de Heer, * door God, zijn heil, gerechtvaardigd.
Zo doet het geslacht dat zich richt tot Hem, * dat staat voor het aanschijn van Jakobs God. 
Poorten, heft uw kroonlijsten op, † gaat open, aloude deuren: * de Koning der glorie moet binnengaan.
Wie is deze Koning der glorie? † De Heer, de sterke, de machtige, * de Heer, de held in de strijd. 
Poorten, heft uw kroonlijsten op, † gaat open, aloude deuren: * de Koning der glorie moet binnengaan.
Wie is deze Koning der glorie? † De Heer van de hemelse machten, * Hij is de Koning der glorie.
Eer aan de Vader en de Zoon * en de heilige Geest.
Zoals het was in het begin en nu en altijd * en in de eeuwen der eeuwen. Amen. 

Ant. Kom tot mij, gij die naar mij verlangt, en verzadigt u met mijn vruchten. (Pt. Alleluia.)

Ant. 2 Wie mij laaten uitstralen, hebben het eeuwige leven. (Pt. Alleluia.)

Psalm 45/46

De Heer is voor ons een vesting en toevlucht, * een machtige hulp in de nood.
Zo zijn wij niet bang, al kantelt de aarde, * al vallen de bergen in zee;
Al raast en kookt ook de branding, * en beukt zij de rotsige kust: 
Een stroom van water verkwikt Gods stad, * het heilig verblijf van de Allerhoogste.
Die stad staat onwrikbaar, want God is daarbinnen, * God staat haar terzij als de dag begint.
Al schreeuwen de volken en woelen de landen, * al ratelt de donder en siddert de grond: 
De Heer van de hemelse legers is met ons, * een veilige burcht is ons Jakobs God.
Komt nader en ziet wat de Heer heeft gedaan, * zijn wondere werken op aarde.
Hij slaat elke oorlog op aarde neer, † Hij breekt de bogen, versplintert de speren, * de strijdwagens steekt Hij in brand. 
‘Weest niet halsstarrig, erkent Mij als God, * als vorst van de volken en heerser der aarde.’ 
De Heer van de hemelse legers is met ons, * een veilige burcht is ons Jakobs God.
Eer aan de Vader en de Zoon * en de heilige Geest.
Zoals het was in het begin en nu en altijd * en in de eeuwen der eeuwen. Amen. 

Ant. Wie mij laaten uitstralen, hebben het eeuwige leven. (Pt. Alleluia.)

Ant. 3 In Jeruzalem zult gij getroost worden. (Pt. Alleluia.)

Psalm 86/87

Zijn stad op de heilige bergen: * de Heer heeft haar lief;
De poorten van Sion veel meer * dan alle tenten van Jakob.
Hoe groots is het wat er van u wordt voorzegd, * Jeruzalem, stad van God!
Eens worden Egypte en Babel geteld * tot hen die de Heer vereren.
Ja, Filistijnen en Tyrus en Koes, * ook zij worden burgers van Sion.
Zij zullen dan zeggen: ‘Mijn moeder is zij, * uit haar zijn wij allen geboren.’
En Hij zal het zelf verklaren, * de Allerhoogste, de Heer; 
Hij zal in het boek der volkeren schrijven: * ‘Ook dezen horen daar thuis.’
Dan zullen zij dansen en zingen: * ‘De bron van ons leven zijt Gij!’
Eer aan de Vader en de Zoon * en de heilige Geest.
Zoals het was in het begin en nu en altijd * en in de eeuwen der eeuwen. Amen. 

Ant. In Jeruzalem zult gij getroost worden. (Pt. Alleluia.)


VERS
V/. Toen richtte de Heer tot de engel die met mij sprak. (Pt. Alleluia.)
R/. Vriendelijke en troostrijke woorden. (Pt. Alleluia.)


EERSTE LEZING (1 Kr. 17, 1-15) 
Uit het eerste boek Kronieken.
Toen David zijn intrek genomen had in zijn paleis, sprak hij tot Natan, de profeet: ‘Zie, zelf woon ik in een paleis van cederhout, maar de verbondsark van de HEER staat onder tentdoek!’ Natan antwoordde: ‘Doe gerust alles wat u van plan bent; God is met u.’ Maar diezelfde nacht nog werd het woord van God gericht tot Natan: ‘Ga mijn dienaar David zeggen: Zo spreekt de HEER! U zult voor Mij geen huis bouwen om in te wonen. Ik heb nooit in een huis gewoond, sinds de tijd dat Ik de Israëlieten uit Egypte geleid heb tot op de dag van vandaag, maar Ik heb rondgetrokken in een tent of een woning. En heb Ik ooit, zolang Ik met Israël rondtrok, tot een van de rechters die Ik als herders over mijn volk aangesteld had, gezegd: Waarom bouwt u niet een huis voor mij van cederhout? Zeg daarom tegen mijn dienaar David: Zo spreekt de HEER van de machten: Ik heb u uit de steppe gehaald, achter de schapen vandaan, om vorst te zijn over mijn volk Israël. Op al uw tochten heb Ik u bijgestaan, al uw vijanden heb Ik vernietigd, uw naam heb Ik groot gemaakt als die van de groten van de aarde. Ik heb aan mijn volk Israël een land toegewezen en het daar geplant om er te wonen, zonder nog opgeschrikt of verdrukt te worden door boosdoeners zoals vroeger, in de tijd dat Ik rechters aanstelde over mijn volk Israël. Al uw vijanden heb Ik aan u onderworpen. Ik kondig u aan dat de HEER voor u een huis zal bouwen! Als uw dagen voltooid zijn, en u bij uw vaderen te ruste bent gegaan, zal Ik een van uw zonen als uw nazaat verheffen, en zijn koninklijke macht in stand houden. Hij zal een huis voor Mij bouwen en Ik zal zijn koninklijke macht voor altijd in stand houden. Ik zal een vader zijn voor hem en hij voor Mij een zoon; nooit zal Ik hem uit mijn gunst verstoten zoals Ik dat gedaan heb met uw voorganger. Voor altijd zal Ik hem aanstellen over mijn huis en over mijn koninkrijk: zijn troon zal niet wankelen in eeuwigheid!’ Al deze woorden en openbaringen bracht Natan getrouw aan David over.


EERSTE RESPONSORIUM
R/. Zie, de maagd is zwanger, ze zal een zoon baren * 
en men noemt hem: Wonder van beleid, sterke God. (Pt. Alleluia.)
V/. Op de troon van David zal hij zetelen en koning zijn over zijn rijk in eeuwigheid. *
En men noemt hem: Wonder van beleid, sterke God. (Pt. Alleluia.)


TWEEDE LEZING (1)
Paus Johannes Paulus II. Uit zijn preek van 2 mei 1987 in Kevelaer.
De werkelijke centra van de wereld- en heilsgeschiedenis zijn niet de bedrijvige hoofdsteden van politiek en economie, van geld en aardse macht. De ware middelpunten van de geschiedenis zijn de plaatsen waar mensen in stilte bidden. Want hier vindt de intense ontmoeting plaats van de aardse wereld met de bovenaardse wereld, van de pelgrimerende Kerk op aarde met de eeuwige en glorierijke Kerk van de hemel. Wat hier gebeurt is groter en belangrijker voor leven en sterven, dan wat zich voordoet in de grote hoofdsteden, waar men meent de pols van de tijd te voelen en aan het wiel van de wereldgeschiedenis te draaien. 
Samengekomen bij het Genadeprentje van de Moeder Gods in Kevelaer, zien we vandaag op naar Maria, die de Koning van hemel en aarde op haar arm draagt. Deze ontmoeting met Maria en haar Zoon is voor ons een nieuwe oproep, een uitnodiging tot bezinning en om geestelijk in beweging te komen. Op deze plaats wordt ons opnieuw de boodschap van het Evangelie toegeroepen: „De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.” (Mc. 1, 15) [...] Laten wij opnieuw open staan voor deze boodschap!
Hier bij het genadeoord van de Moeder des Heren horen wij het woord, dat Maria bij de Aankondiging van de engel heeft uitgesproken: „Fiat. Mij geschiede naar uw woord.” (Lc. 1, 38) Maria’s geschiedenis begint daarmee, dat zij U zegt. Toen al in Nazaret heeft zij die éne zin gezegd, die ons dan de Heer zelf heeft leren bidden: „Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel”. Maria heeft zich bij de aankondiging van de engel niet in zichzelf opgesloten en de boodschap niet willen aannemen. Zij had de moed zich eraan over te geven; de deemoed om Dienstmaagd des Heren te worden. En alleen daarom, omdat Maria zich openstelde voor het goddelijk U, en zijn boodschap heeft aanvaard, wordt haar schoot vruchtbaar en mag zij Christus, de Zoon van God en Verlosser van de mensen, geboren laten worden. Omdat zij Ja tegen God heeft gezegd, wordt zij de moeder van een oneindig groot volk, Moeder van de Kerk en ook onze moeder. [...]
Na de Tweede Wereldoorlog waren de Mariabedevaartplaatsen centra, waar mensen uit volken die in vijandschap en oorlog met elkaar leefden weer het eerst zijn samengekomen om samen te bidden en zich met elkaar te verzoenen. In Lourdes is toen door de bisschop, Mgr. Théas, de Pax-Christibeweging opgericht. In Duitsland is deze hier in Kevelaer in het leven geroepen. De Pax-Christikapel in de heiligdommen hier herinnert ons eraan met indrukwekkende symboliek. [...]
Maria is de moeder van alle mensen omdat zij de Moeder van Gods Zoon is. God is immers mens geworden en daarmee de Broeder van alle mensen. De beschermende mantel van de Moeder van de Heer reikt over de grenzen van rassen, landen en volken heen. Hier in Kevelaer wordt dat duidelijk. Met mij, de bisschop van Rome, zijn gelovigen samengekomen uit de verschillende Duitse landen. Met ons zijn hier nu gelovigen uit Nederland, België en Luxemburg, uit Frankrijk, uit Polen en uit talrijke ander naties. Wat menigeen als een droom en utopie voorkomt, is hier waar en werkelijk: grenzen vallen weg. Mensen komen samen. Wat vreemd is, verdwijnt. Wat scheiding brengt, wijkt. Omdat het gemeenschappelijk geloof de mensen tot eenheid voert. Omdat gemeenschappelijke hoop ons draagt. Omdat gemeenschappelijke liefde ons bezielt. Hier bestaat reeds het verenigde Europa uit de vele volkeren – dat de politici met zo ontelbaar vele moeilijkheden proberen te bewerken. Hier is het Europa van het geloof aanwezig, dat er al sinds eeuwen is. Hier staat de hoop op, dat zo’n Europa ook in de toekomst weer mogelijk is. 
Vertaling: Jules de Bruin

of: TWEEDE LEZING (2):
Bisschop Dr. Reinhard Lettmann, Meditatie „Troosteres van de Bedroefden“.
In het bedevaartsoord Kevelaer wordt Maria op bijzondere wijze als Troosteres van de Bedroefden vereerd. De Latijnse aanroeping uit de Litanie van Loreto „Consolatrix afflictorum“ zegt nog duidelijker dan de Nederlandse vertaling „Troosteres van de Bedroefden“, om welke groep mensen het gaat. De „afflicti“ zijn allen, die onder het leven hebben geleden, die door tegenslagen zijn getroffen, die door het leven zijn geraakt en gewond.
De votiefgaven in Kevelaer laten zien, hoe veelzijdig de slagen zijn die mensen kunnen treffen, en onder welke verwondingen zij lijden: lichamelijke gebreken en geestelijke tekortkomingen, tragische ongevallen, plotseling opgetreden ziekten en zich langzaam ontwikkelende ongeneeslijke aandoeningen. Andere votiefgaven getuigen van zorgen om kinderen, lijden in het gezin, werkeloosheid en problemen op het werk. Al deze tegenslagen bedrukken ons, zij bezwaren ons hart en maken ons bedroefd. We denken te zien dat het heldere licht verdwijnt en alles om ons heen in troebele duisternis wordt ondergedompeld. Vaak krijgen we het gevoel dat dat het leven geen houvast meer biedt en dat de bodem onder onze voeten wankelt. Mensen die door de slagen van het leven getroffen en gewond zijn zijn naar troost op zoek. De profeet Jesaja verkondigt aan het volk Israël, dat door zware tegenslag is getroffen en uit het vaderland is verdreven, de wil van God om het te troosten: „Troost, troost mijn volk, spreekt uw God.” (Jes. 40, 1).
Gods wil om de getroffenen te troosten en hen nieuwe levensmoed te schenken gaat uit boven de toenmalige situatie: „Hij geeft aan de vermoeide weer sterkte, aan de onvermogende een overvloed van kracht. Ook wie jong is wordt moe en raakt uitgeput, en jonge mannen kunnen zeker bezwijken, maar zij, die bouwen op Jahwe, vernieuwen hun kracht en slaan hun vleugels als adelaars uit; zij lopen en worden niet moe, zij rennen en raken niet uitgeput.“ (Jes. 40, 29-31).
God is de God van alle troost. De apostel Paulus prijst God met de woorden: „Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting. Hij troost ons in al onze tegenspoed, zodat wij in staat zijn anderen te troosten in al hun noden, dank zij de troost die wij van God ontvangen.” (2 Kor. 1, 3-4). Paulus beschouwt zichzelf als bemiddelaar van de goddelijke troost. Hetzelfde geldt voor Maria, de Troosteres van de Bedroefden. Zij heeft in haar lijden troost bij God gevonden. Dat geeft haar ook de kracht allen te troosten die nood lijden, door de troost die ook zij van God heeft mogen ontvangen. Echte troost is niet net doen alsof er geen nood heerst: „het is helemaal niet zo erg, het valt wel mee.” Dat ís geen troost; want het is vaak wél heel erg. Het biedt óók geen troost als je te horen krijgt: „Schik je maar in je omstandigheden, draag ze met geduld. Iedere mens moet lijden en heeft zijn last te dragen.” Het woord troost hangt samen met treuren, vertrouwen en trouw. De troost, die Maria ons biedt, geeft een vaste bodem onder onze voeten. ook in benauwenis en nood, bij alle tegenslagen van het leven mogen we er zeker van zijn dat we door Gods trouw gedragen worden. We mogen op Hem vertrouwen. In zijn trouw verlaat Hij ons niet alleen. Deze zekerheid, geborgen te zijn in Gods trouw, hebben eeuwenlang vele mensen met het zicht op Maria en op haar voorspraak ondervonden. Daarom roepen ook wij haar aan: U, Troosteres van de Bedroefden, bid voor ons!”
Vertaling: Jules de Bruin


TWEEDE RESPONSORIUM
R/. Wees gegroet, Maagd Maria, Moeder van onze verlosser. * 
Moeder van de Kerk en onze Moeder! (Pt. Alleluja.)
V/. Leer ons, Christus tegemoet te gaan, onze terugkerende Heer en Redder. * 
Moeder van de Kerk en onze Moeder! (Pt. Alleluja.)


LOFZANG
(op zondagen en Mariafeesten) 

U, God, loven wij.
U, Heer, prijzen wij.
U, eeuwige Vader,
eert heel de aarde.
Tot U roepen alle engelen,
tot U de hemelen en alle machten.
Tot U roepen Cherubijnen en Serafijnen,
die zonder ophouden zingen:
Heilig, heilig, heilig de Heer,
de God der hemelse machten.
Vol zijn hemel en aarde
van uw grote heerlijkheid.
U looft het roemvol koor der apostelen,
U het lofwaardig getal der profeten.
U looft de blanke stoet der martelaren,
U prijst de heilige kerk over heel de aarde:
U, Vader, onmetelijk in majesteit,
U, eniggeboren Zoon, waarachtig en hoog verheven,
U, heilige Geest, de Vertrooster.
Gij, Christus, Koning der glorie,
Gij zijt de eeuwige Zoon van de Vader.
Gij, die om de mens verlossing te brengen,
geen vrees hebt gehad voor de schoot van de Maagd.
Gij, die de prikkel van de dood hebt overwonnen
en voor de gelovigen het hemels Rijk hebt geopend.
Gij zit aan Gods rechterhand in de glorie van de Vader,
Gij zult als rechter komen, zoals wij geloven.
U dan smeken wij: kom uw dienaars te hulp,
die Gij door uw kostbaar bloed hebt gered.
Laat ons geteld worden onder uw heiligen
in de eeuwige heerlijkheid.
(Red, Heer, uw volk en zegen uw erfdeel,
hoed hen en draag hen voor immer.
U willen wij prijzen, iedere dag,
uw Naam verheerlijken voor altijd.
Wees genadig, Heer,
spaar ons deze dag voor de zonde.
Ontferm U over ons, Heer,
ontferm U over ons.
Laat uw barmhartigheid neerdalen over ons,
zoals ons vertrouwen uitgaat naar U.
Op U, Heer, is onze hoop gevestigd,
beschaam ons niet in eeuwigheid.)


AFSLUITEND GEBED
Laat ons bidden. Vader vol ontferming en God van alle vertroosting, uw eniggeboren Zoon heeft aan het kruis zijn Moeder, de heilige Maagd Maria, ook ons tot Moeder gegeven. Wij bidden U: verhoor ons op haar voorspraak en schenk ons in alle nood uw troost en hulp. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen.
R/. Amen.

Daarna volgt, zeker in een gemeenschappelijke viering, de akklamatie:
Loven wij de Heer. (Pt. Alleluia.)
R/. Wij danken God. (Pt. Alleluia.)










Keine Kommentare:

Kommentar veröffentlichen